Op een prachtige septembermiddag begeef ik mij naar Janskerkhof 13. Iedereen geniet met volle teugen van de zon en ik vind het een raar idee dat ik nú juist over grafzerken ga praten. Als ik mijn gesprekspartner ontmoet is dat snel over. Truus van Bueren lijkt zich voorgenomen te hebben mij in één uurtje alles over memoria te vertellen. En alles is in dit geval heel veel, want Truus is hier al ruim vijftien jaar met veel gedrevenheid mee bezig. Haar onderzoek resulteerde in de tentoonstelling ‘Leven na de dood’ in Museum Catharijneconvent (1999/2000), symposia en in talrijke publicaties.
Sinds 2009 is ze met een team van historici, kunsthistorici en literatuurhistorici bezig met het ‘Medieval Memoria Online’ project (MeMO-project). Doel is het online presenteren van een database met inventarisaties en beschrijvingen van bronnen die belangrijk zijn voor het onderzoek van de dodengedachtenis.
Onderzoekers die zich hiermee bezighouden beschouwen de middeleeuwse dodengedachtenis als een complex van liturgische en sociale handelingen dat de levenden en de doden verbond. Truus legt uit: “Na de kruisdood van Christus was het hemelrijk weer toegankelijk voor de mensheid, zo leerde de Kerk. Onmiddellijk na de dood was er het Tijdelijk oordeel: alleen de heiligen, die zonder zonden hadden geleefd, gingen direct naar de hemel. Grote zondaars die geen vergiffenis hadden gevraagd, moesten voor eeuwig branden in de hel. De anderen die geprobeerd hadden goed te leven en van wie de zonden waren vergeven, moesten kortere of langere tijd boeten in het vagevuur. Dat had een groot voordeel: het vagevuur had maar één uitweg, naar de hemel. Bij het Laatste oordeel verdwijnen de aarde en het vagevuur en blijven alleen de hemel en de hel over.”
Wat was de kern van de middeleeuwse dodengedachtenis? Truus: “Deze is te omschrijven als zorg voor het hier en het hiernamaals. Leven als een goed christen betekende dat je goed moest zijn voor je medemens. Wie het zich kon permitteren moest werken van barmhartigheid betrachten en bijvoorbeeld de armen steunen met levensmiddelen en kleding. De Kerk steunen zodat zij haar taken kon verrichten werd eveneens beschouwd als een goed werk. In ruil hiervoor moesten degenen die de weldaden ontvingen bidden voor het zielenheil van hun weldoeners. Men kon ook bij leven of via een testament bij een kerk of klooster missen bestellen voor het eigen zielenheil en dat van familieleden en anderen. De zorg voor het zielenheil was dus een bron van inkomsten voor de geestelijken die de missen opdroegen. Dit alles betekent dat aan de memoriacultuur religieuze, maar ook sociale en economische aspecten te onderscheiden zijn. Maar er is zelfs meer: een klooster dat privileges had ontvangen van een vorst kon via de schenkingsakten aantonen dat aan deze rechten niet getornd kon worden, ook niet door de opvolgers van de schenker. Er zijn dus ook politiek-maatschappelijke aspecten te onderscheiden in de cultuur van de memoria. Die aanwezigheid van politiek-maatschappelijke aspecten blijkt bijvoorbeeld uit schenkingen van gebrandschilderde glazen: de vorst die de gulle schenking deed, kon laten zien dat hij een goed christen was, maar door zich met zijn regalia te laten afbeelden, kon hij ook laten zien dat hij en niemand anders de machthebber was in het gebied. In perioden waarin er aan die macht getornd werd, kon met een dergelijke schenking worden getoond hoe de verhoudingen lagen (volgens de vorst en zijn aanhangers althans).”
De MeMO-database is voor iedereen gratis toegankelijk en biedt een inventarisatie en beschrijvingen van vier soorten bronnen die essentieel zijn voor de bestudering van de dodengedachtenis: memorievoorstellingen, grafmonumenten en grafzerken, memorieregisters (zoals grafregisters en lijsten van schenkingen) en verhalende bronnen (zoals kronieken).
Truus is enthousiast over het resultaat. Er zijn meer dan 3800 objecten en teksten beschreven. Het grootste deel van de beschrijvingen van de objecten is voorzien van foto's. Ook van een flink aantal tekstbronnen zijn foto's van het volledige document op het internet geplaatst. De resultaten van het MeMO-project worden gepresenteerd tijdens een driedaags internationaal congres begin 2013. Dan gaat ook de database online.
In 2005 droeg het K.F. Hein Fonds bij aan de voorbereidingen van het MeMO-project. De gift van het fonds uit 2011 is aangewend voor de fotografie van grafzerken en grafmonumenten.