Dick Aerts: “Ik barst van de ideeën en de zin om iets te maken”
Januari 2009
De Utrechtse beeldend kunstenaar Dick Aerts (1956) is al vanaf 1982 bezig met zijn vak. Na de opleiding Monumentale Vormgeving aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Utrecht kon hij niet meteen leven van zijn kunst. “In eerste instantie ben ik gaan werken voor een aardewerkbedrijf in Schoonhoven. Daar heb ik voornamelijk werken geleerd. Op de academie ben je eigenlijk meer bezig met inhoud, doelmatigheid zul je op ander plekken moeten oppakken. Ik werkte er fulltime en was ’s avonds en in het weekend bezig met mijn kunstwerken. Overigens bouwde ik het dienstverband wel langzaam af maar ik heb er al met al negen jaar gewerkt. Inmiddels exposeerde ik veel meer en verkocht ook zodat ik er steeds beter van kon leven. Na het aardewerkbedrijf heb ik nog vijf jaar bij een bronsgieter gewerkt maar daarna heb ik de boel de boel gelaten en ben alleen nog maar beelden gaan maken. Dat bevalt me erg goed en ik kan er van leven. Ik kan niet vier keer per jaar op vakantie maar ik kan mijn rekeningen betalen. En dat is al heel wat.”
“De beelden die ik maak, zijn vaak gebaseerd op dingen die me al vanaf het begin van mijn carrière bezighouden, bijvoorbeeld de zittende persoon op een troon. Deze grondvorm had ik al vanaf het begin. Echt grote veranderingen heb ik niet gekend. Op een bepaald moment wordt er iets aan de vorm toegevoegd. Het gebeurt gewoon, er wordt iets geïntroduceerd in je werk. En dat is nog steeds zo. Ik heb geen zin om bepaalde dingen af te sluiten. Waar dat vandaan komt, weet ik niet. Mijn werk wordt daardoor wel steeds diverser. Op dit moment werk ik in een project samen met Peter Hoogerwerf die net als ik zijn atelier heeft in Atelier Manenburg. Het is werk dat een architectonische uitstraling heeft en wel heel basic is opgebouwd uit driehoeken, rechthoeken, een enkele kromme lijn en gestapelde vormen. Ik ben voornamelijk bezig met het begintraject en hij gaat er dan mee door. We profiteren van elkaars kwaliteiten.”
“Een echt hoogtepunt in mijn carrière te noemen, vind ik moeilijk. Ik vind dat ik wel bepaalde sprongen maak. Zo heb ik twaalf jaar geleden een tentoonstelling gehad bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, het RIVM, in Bilthoven. Om de twee jaar werd daar een tentoonstelling georganiseerd waar vier kunstenaars voor werden uitgenodigd die op twee verdiepingen mochten exposeren. Dat was een belangrijke tentoonstelling voor me waar ook enorm veel belangstelling voor was en wat me allerlei goede contacten heeft opgeleverd. En omdat er goed verkocht werd, heb ik er een goede investering uit kunnen halen. Ook een bepaald persoon is heel belangrijk voor me geweest, namelijk Wim van Schaik, een zeer stimulerende man. Hij heeft werk van me gekocht en een grote opdracht gegeven voor een zuil met een hoogte van 2,5 meter. Daar heb ik een half jaar aan gewerkt en ik vond het erg leuk om die mogelijkheid te krijgen. Het heeft voor mij ook de weg gemakkelijker gemaakt. Je komt door werk in opdracht ook op nieuwe ideeën. Je zet iets nieuws in jouw oeuvre neer waardoor je een nieuwe wegje inslaat dat je weer kan verbreden. Dat heeft voor mij erg stimulerend gewerkt.”
“Inspiratie is voor mij nooit een probleem geweest. Ik barst van de ideeën en de zin om iets te maken. Dit is mijn grootste rijkdom. Ik heb eerder niet voldoende financiële middelen om de activiteiten te ontplooien. Ik ben een echte maker, ik maak verschrikkelijk veel dingen. Het een is meer bruikbaarder dan het ander. Als ik kom te overlijden zal opslag zeker een probleem worden, er zal dan ook wel veel worden weggegooid!”
“Als ik nu naar de toekomst kijk, zou ik wel eens een catalogus willen maken. Het ontbreekt me echter aan financiële middelen daarvoor. Lesgeven zal ik niet gaan doen, dat leidt me te veel af van het scheppende werk. Ik ben vooral erg benieuwd hoe de nieuwe lijn die ik met Peter aan het opzetten ben, gaat lopen. Natuurlijk zou ik ook andere dingen kunnen gaan doen zoals bijvoorbeeld ontwerpen voor aardewerk , dat heb ik in het verleden ook met veel plezier gedaan. Maar nu richt ik mijn pijlen op de strakke collectie, ik ben erg benieuwd. Interessant wordt het hoe we dat naar buiten gaan brengen. Ik denk toch voornamelijk via het galeriecircuit waarin ik al langer zit. Maar er wordt ook gewerkt aan een website voor deze nieuwe collectie. Dat kost overigens best veel tijd, de zakelijke kant van het kunstenaar zijn is echt tijdrovend. Website bijhouden, teksten schrijven, plaatjes maken, ik doe van alles om mijn werk onder de aandacht te brengen. Daar gebruik ik veelal mijn avonden voor. Je merkt wel dat het steeds moeilijker wordt om overheid en bedrijven te benaderen. De overheid trekt zijn handen ervan af als het gaat om kunst en ook bedrijven doen liever aan sponsoring van sport en andere evenementen waar een groot publiek mee bereikt wordt. Zelfs de Kunstuitleencentra gaan weer minder vergoeding geven voor de verhuur van kunstwerken. Zij kunnen nu nog alleen een vergoeding gegeven voor de tijd dat het kunstwerk daadwerkelijk uitgeleend is. Mijn werk is voornamelijk bij particulieren te vinden. Weinig in musea of op openbare plekken.”
Het werken in opdracht vindt Dick Aerts geen probleem. “Er is natuurlijk een verschil met vrij werk, je moet toch aan de wensen van de opdrachtgever voldoen. Maar meestal krijg ik voldoende ruimte en dat is erg fijn. Want als je te veel naar de opdrachtgever luistert, wordt het kunstwerk minder van jou. Maar dat komt zelden voor. Men kiest toch op basis van mijn vrije werk en dat heeft een bepaalde uitstraling die kennelijk gewaardeerd wordt. Het beeld Grote Geleerde dat ik heb gemaakt voor de K.F. Hein Stichting in de tuin van het kantoor aan de Maliesingel is een ontzettend mooi project geweest. Ik heb veel tijd aan het beeld kunnen besteden. Het is echt grandioos dat het beeld kon worden gemaakt, dat het zo een mooie plek heeft gekregen en boven al ook een mooie presentatie. Mijn beeld staat op een prachtig voetstuk en ik ben er dan ook zeer gelukkig mee.”
Dit interview verscheen in de publicatie over de beeldende kunstcollectie van de K.F. Hein Stichting in 2009. Auteurs: Jan Jaap Zwitser en Suzanna de Sitter.