Joop Hekman: “Met inspiratie heb ik nooit een probleem gehad”
Januari 2009
“Ik wilde al op mijn negende jaar beeldhouwer worden”, vertelt de bekende Utrechtse beeldhouwer Joop Hekman (1921) op de vraag sinds wanneer hij als beeldend kunstenaar werkzaam is. “Van mijn veertiende tot mijn zeventiende jaar heb ik daarom een kunstopleiding op de avondschool gevolgd. Op een keer kwam ik bij mijn tekenleraar van de MULO aanzetten met een plaquette met een beeltenis van mijn grootvader. Hij was verbaasd dat ik dit ook machtig was en vond dat ik niet op deze school moest zitten maar het vak in moest gaan. De medailleur Wienecke leerde mij munten en penningen maken maar vond ook dat ik door moest gaan in het beeldhouwen. Hij heeft me in 1938 naar de Academie Kunstoefening te Arnhem gestuurd. En hoewel ik te jong was, werd ik onmiddellijk aangenomen nadat mijn vader mijn werk in Arnhem had laten zien. Uiteindelijk heb ik vier jaar op de Academie gezeten doordat ik in 1942 ben gestopt en ondergedoken.”
Na de oorlog kreeg Hekman zijn eerste opdracht van niemand minder dan Gerrit Rietveld. “Ik kende hem in feite al sinds mijn geboorte. Hij had zijn werkplaats vlakbij mijn ouderlijk huis en hij kwam ook bij mijn ouders over de vloer. In 1945 verbouwde Rietveld de Vredenburg-bioscoop en wilde hij twee beelden van mij hebben. Ik heb toen een vrouwenfiguur gemaakt voorstellende de film en een mannenfiguur die het geluid voorstelt. Rietveld was er erg enthousiast over en zo is het eigenlijk allemaal begonnen en gaan rollen. Vanaf die tijd kreeg ik steeds meer opdrachten.”
Een volgende opdracht kwam voort uit een groepstentoonstelling van vier jonge talentvolle beeldhouwers – Pieter d’Hont, Loeki Metz, Jan van Luijn en Joop Hekman – georganiseerd door het Utrechtse Genootschap Kunstliefde. “In 1948 werd het vijftigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina gevierd. Enkele bewoners wilden een kunstwerk van deze vier beeldhouwers voor het luttele bedrag van drieduizend gulden. Burgemeester de Ranitz heeft het door hen gemaakte jubileummonument op de Smakkelaarsbrug geopend.” Het monument heeft er tot 1970 gestaan. “Een jaar later vroeg de gemeente een ontwerp te maken voor een fontein op het Lucas Bolwerk. Er is toen ‘onder motto’ (anoniem) een ontwerp gemaakt en uiteindelijk bleek ik de winnaar.” De fontein Feest der Muzen werd in 1959 onthuld en siert nog steeds het plantsoen voor de Utrechtse Stadsschouwburg.
Vele opdrachten volgden, zowel in de stad Utrecht als daarbuiten. “Een vroege opdracht buiten Utrecht waren een achttal beelden voor het viaduct nabij het station in Eindhoven gemaakt van Frans kalksteen in 1950-1953. De zure regen heeft de beelden helaas aangetast en zijn daarom begin jaren negentig weggehaald. Op dit moment staan de gerestaureerde originelen in het Spoorwegmuseum in Utrecht en zijn zes van de acht beelden in kunststof opnieuw afgegoten. In Utrecht staan er denk ik rond de 25 beelden van me. Echte grote werken staan onder meer in Barneveld, de Goede Herder met een groep schapen, en in Enschede. Voor het stadhuis in Enschede realiseerde ik begin jaren tachtig een plastisch plein met een fontein en vier beelden. Het onderwerp is familie: een hond, een moeder en een kind in het water terwijl de vader er naar zit te kijken. En niet alleen de vier beelden heb ik gemaakt, maar ook het ontwerp voor het hele plein dat in samenwerking met enkele metselaars en stratenmakers is gemaakt. Dat is wel mijn meest veelomvattende werk geweest.”
Een duidelijk verandering heeft beeldhouwer Hekman ook gekend. “Ik heb vroeger heel veel gehakt in steen, daarna ben ik voornamelijk met brons gaan werken. Wel ben ik altijd met penningen blijven werken, zo heb ik onder meer de erepenning van de gemeente Utrecht gemaakt en zelfs de munteenheid van Suriname. Met inspiratie heb ik nooit een probleem gehad. In het geval van het grote werk in Enschede ben ik eerst een week op en rond het toekomstige plein gaan lopen om een indruk te krijgen van die omgeving en om inspiratie op te doen. De gemeente gaf aan een groep beelden te willen hebben maar ik heb meer gedaan dan dat: ook het gehele plein heb ik ontworpen. Ik hou er van om de hele omgeving bij een kunstwerk te betrekken. In het geval van dit plein vond ik het belangrijk dat activiteiten konden plaatsvinden als sinterklaasintochten, optredens van popgroepen of als FC Twente landskampioen wordt. En daar ga je dan mee aan de slag. Je zou kunnen zeggen dat ik uitga van de beperkingen die een project mij opleggen.”
Hekman heeft nooit om werk verlegen gezeten. “Door mijn werk kreeg ik steeds weer nieuwe opdrachten. Publiciteit hoefden we niet te maken, daar ben ik overigens ook best verlegen in. Ik wilde ook gewoon werken in mijn atelier, dat eerst in Rhijnauwen stond maar in 1952 hebben we een schip gekocht waar ik tevens mijn atelier had. Ruim 26 jaar hebben we daar gewoond en gewerkt en daar is bijvoorbeeld ook het Feest der Muzen gemaakt.”
“Veel van mijn beelden staan in de openbare ruimte. Dat komt omdat ik vrijwel altijd in opdracht heb gewerkt die ik ook veel liever had dan vrij werk. Ik ga uit van de binding die het kunstwerk met de plek moet hebben. Dat er mensen kunnen komen en kunnen aanraken. Het moet niet op een sokkel staan. Die gebondenheid is voor mij echt een uitdaging. En ik hou erg van water. Een mooi voorbeeld is het kunstwerk dat ik maakte voor het Bartiméus in Zeist, een instituut voor blinden. Ik ben daar goed gaan kijken om de situatie aldaar te bestuderen en heb gesproken met de kinderen. Uiteindelijk heb ik een waterwerk gemaakt waarin het water acht verschillende geluiden maakt met twee bronzen ganzen. Een hele levendige plek.”
Ook de K.F. Hein Stichting heeft een beeld van Joop Hekman in zijn collectie. “Ik vond het erg leuk dat dit werk werd gekocht, het was namelijk nog nooit verkocht. Begin jaren zestig heb ik het beeld Moeder en kind gemaakt voor een tuinbouwtentoonstelling in de Jaarbeurs. Na de tentoonstelling zijn vijf beelden van mij gestolen waaronder Moeder en kind. En juist dat beeld is vijf jaar geleden weer opgedoken en te koop aangeboden. Het is dus zo’n veertig jaar zoek geweest. Nu is het dus in handen van de K.F. Hein Stichting en dat is best bijzonder gezien de geschiedenis van het beeld.”
Dit interview verscheen in de publicatie over de beeldende kunstcollectie van de K.F. Hein Stichting in 2009. Auteurs: Jan Jaap Zwitser en Suzanna de Sitter.